Het verhaal van

José Langenhuijzen

‘Ik ben zuutjes on wer opgekrabbeld’

José Langenhuijzen (63) woont met haar vriend Willie Vulders (61) aan de Jan Dobbelsteenstraat. In haar woonkamer herinnert een melkbus, omgetoverd tot bijzettafeltje, en een zwart geëmailleerde waterketel nog aan haar jeugd. Ze is geboren en getogen aan de Koningsstraat in ons dorp waar haar ouders een boerderij runden.

Als jongste van zes meiden moest ze na haar opleiding aan de huishoudschool thuis aan de slag. “Mijn ouders waren gestopt met het boerenbedrijf. Mijn moeder verkocht nog wat ijs aan huis en mijn vader bracht de krant rond in het hele dorp. Toen hij kanker kreeg en na een kort ziekbed overleed, moest er thuis gewerkt worden. Ik was net 18 en moest ‘de krant doen’. Daar was ik zes dagen in de week elke ochtend zoet mee. Toen had bijna iedereen nog een abonnement op de krant en hij was ook veel dikker dan nu. Tegelijk bracht ik ook de Libelle en de Panorama rond. Heel vroeg eruit en om het uur naar huis om opnieuw mijn tassen vol te laden. Vooral in de winter in het donker was dat een pittige tijd. En als ik thuiskwam had ik nog wat poetsadresjes. De KPJ en de wandelclub waren m’n uitjes. Ik zag altijd uit naar het weekend. Ook al mocht ik bij Lunenburg lang niet binnen omdat ze niet wilden geloven dat ik al zestien was. Ik was altijd de kleinste, maar dat mocht de pret niet drukken, dan ging ik naar Heeswijk, Dinther en Berlicum. Daar kreeg ik ook vriendinnen.”

PROBLEMEN

Toen ze verkering kreeg en trouwde in ‘79 vond ze een huisje in Heesch-Vinkel en ging ze werken bij een aantal gezinnen. Toen er 2,5 jaar later huizen werden gebouwd in Loosboek was de keuze snel gemaakt: Ze wilde graag terug. “Ik heb hier altijd goed d’n aard gehad. Als enige van mijn familie. De rest wilde juist hier allemaal weg. Ik niet. We hebben het goed hier met fijne buren.” Ze kreeg drie zonen waarvan twee met een beperking. Een zware tijd. “Ik had er zoveel zorg bij dat ik niet meer kon gaan werken en door alle problemen strandde ook mijn huwelijk. We konden de tegenslagen in ons gezin niet samen verwerken, dat was een moeilijke tijd in m’n leven. Het is alweer 24 jaar geleden, maar toen vonden mensen er nog iets van als je uit elkaar ging. Bij opmerkingen dacht ik: Ze zouden in die tijd eens een maand van mijn leven moeten hebben. Het was niet meer te doen. Op een gegeven moment was er maar één oplossing en dat was uit elkaar gaan. Toen kwam er weer rust. Ik ben zuutjes on wer opgekrabbeld.”

BOTERBRIEFJE

José was bijna drie jaar alleen toen ze haar huidige partner Willie ontmoette. “Ik ging op dansles en bezocht een dansavond voor alleenstaanden in Boekel. Toen we elkaar zagen ging ‘t snel. Ik had een feestje en vroeg of hij meeging. Dat deed hij, we hebben een paar jaar ‘gelat’ en hij is nooit meer weggegaan. Sinds 2007 wonen we samen. Trouwen? Dat doe ik nooit meer. Alles is goed geregeld bij de notaris. Dat boterbriefje hoeft voor mij niet meer. We redden ‘t zo ook wel.” Jose werkt drie ochtenden in de week als medewerker huishoudelijke dienst bij Laverhof. Al 14 jaar. Ik ga nooit met tegenzin naar m’n werk, maar net als vroeger geniet ik vooral van onze uitjes in het weekend, soms dansen, een foxtrotje op de plek waar we elkaar ontmoetten. Beetje buurten met een borreltje. Een natje en een droogje, dat hoort erbij. Maar ook lekker samen fietsen. En skiën in de winter. Vroeger breide ik veel, maar dat is uit de mode geraakt, nu doen we een potje kezen. En ik maak graag foto’s van de natuur als we aan het wandelen zijn.”

SPEELTUINTJE

Vervelen is er niet bij. “We zijn opa en oma en dol op de kleinkinderen en ik doe nog de was voor mijn twee zonen die begeleid wonen. Er is altijd werk, maar we genieten ook volop, we hebben het op de rit, het is goed zo.” Ze kijkt uit op het speeltuintje in haar straat. “Dat hebben we ooit samen met de buurt gemaakt,” mijmert ze. “Toen speelden de kinderen hier samen en zaten de ouders op het bankje met elkaar te buurten. Nu zie je alleen nog af een toe een opa of oma. Ach, de tijd is veranderd. Ik ben zelf ook nergens meer aan of bij in ‘t dorp. Ik fitnes al bijna 20 jaar in Veghel. Je moet een beetje in beweging blijven hè. Ook al groei ik er niet meer van. Ik ben met m’n 1.55 overal de kleinste. Vroeger met autorijlessen kreeg ik een flink kussen onder m’n kont om boven het stuur uit te komen. Gelukkig kun je tegenwoordig de stoel omhoog zetten. Verder heb ik er nooit last van gehad. Als het nodig is, ben ik groot genoeg om de grotere in de weg te gaan staan,” lacht ze.

Tekst: Mathieu Bosch. Foto: Wim Roefs.