Het verhaal van

Mari Lunenburg

Een man met een ietwat te luide stem, op een fiets met een net wat te laag zadel, naast hem een gevaarlijk uitziende Mechelse herder. Grote kans dat het Mari Lunenburg (67) is. Geboren en getogen in Loosbroek, zoon van Piet – de bakker – Lunenburg, waar nu de Dagwinkel is gevestigd. Mari is getrouwd met Petra, samen kregen ze twee kinderen, Mariëlle en Walter en twee kleindochters. Ze wonen al 40 jaar aan de Pastoor de Grootstraat waar ze zelf destijds het huis bouwden. Op de hoek met de Jan Dobbelsteenstraat, herkenbaar aan de eeuwige stapel haardhout en het geparkeerde aanhangertje.

AARWEGEN

“Ik ben altijd bezig, dat klopt wel,” vertelt Mari. “Er is altijd werk, zo ben ik opgevoed en daar is niets mis mee. We waren met vijven thuis, ik had twee broers en twee zussen. Ik was de jongste maar er was altijd werk aan de winkel. Als kind bracht ik al brood mee rond. In het hele dorp en vooral daarbuiten. We kwamen overal. En dan moet je weten dat er nog weinig verhard was. Buiten de bebouwde kom begonnen de zand- en aarwegen met niet veel meer dan een slecht karrenspoor. Zo slecht dat we het vaak te voet moesten doen. Met volle tassen brood en vaak in het donker. Ik zie nog mijn moeder vallen toen er sneeuw lag, konden we weer terug. Met Kerst brachten we na de nachtmis warme broodjes rond. En dan zondagsmorgens weer terug met de ijstaart, mensen hadden geen diepvries wanne,” weet hij.

‘Er is bijna niemand die me nog groet’

HALF-ARABIER

Later werkte Mari een paar jaar als tegelzetter maar ging al snel aan de slag bij BAM-Infra waar hij 36 jaar zou werken. Hij begon als grondwerker maar wist zich op te werken tot hulpuitvoerder en werd later machinist. Sinds 2015 geniet hij van zijn pensioen. Een van zijn hobby’s is het verzamelen van hout voor zijn kachel om het huis te verwarmen. “Ik stook het meest van heel Loosbroek,” gokt hij. “Ik heb door de jaren heen honderden bomen in de hele regio omgezaagd en kort gemaakt, zoveul, da wilde gij niet weten.” Een andere liefhebberij brengt hem dagelijks naar ’t ‘perd’ dat loopt in een weiland in Heeswijk. Een half-Arabier, half-Welsh. Zijn grootste passie is echter zijn paarse Zundapp. Een brommer uit zijn jeugd, inmiddels een halve eeuw oud maar nog in perfecte staat, waar hij graag een rondje op maakt.

HONDENCLUB

“Het liefst ben ik buiten, daarom fiets ik graag, zo doe ik ook al m’n boodschappen. Verder fiets ik samen met mijn buurman Bob Vermeulen een paar keer week. Meestal een rondje van zo’n 20 km.” Zijn hond Aras is een andere hobby. Dagelijks fietst hij een stukje met de herder door het dorp. “Ik ben al 35 jaar bij de hondenclub en heb zeker 30 honden gehad. De uitdaging was steeds om ze af te richten tot politiehond, maar dat lukt bijna nooit. Deze kocht ik van een buitenlander in Biezenmortel, ook geen succes. Ach, ze moeten van alles kunnen, zoveul da wilde gij nie wete. Wel 50 dingen, van over een schutting springen en over een auto lopen tot zwemmen en bijten natuurlijk. Daar heb je een dagtaak aan. Hij kan flink tekeer gaan en mensen zijn er soms bang voor maar dat hoeft niet. Hij bijt niet, hij durft t wel, maar het is nergens voor nodig. Ach, je weet ‘t nooit met een hond, wat dat betreft is het net als met mensen, je moet altijd opletten.”

GOEIENDAG

Ik ben nergens aan en bij in Loosbroek. Vijftien jaar geleden ben ik drie jaar leider geweest bij WHV-3, maar toen wilden ze een trainer en was ik niet meer nodig. Ik ben gegaan en ben er ook nooit meer terug geweest. Nooit. Klaar is klaar bij mij, da vind ik. Verder heb ik hier goeie aard, al is het niet meer als vroeger. Als ik buiten in de tuin aan het werken ben, is er bijna niemand die me nog groet als ze voorbijkomen. Mensen zeggen niks meer, en waarom nie? We zijn allemaal evenveel toch? Arm of rijker, wat maakt ‘t uit. Dat moet toch geen verschil maken? Alleen die vluchteling, die roept wel altijd. Das toch gek? Mensen waar ik 60 jaar geleden brood bracht die zeggen nu niks. Alsof ze me niet meer kennen. ‘Goeiendag zeggen’ hoort bij dit dorp. Loosbroek moet Loosbroek blijven, dat vind ik. Je groet elkaar, en anders moet je hier niet gaan wonen. Een bietje gemoedelijkheid en af en toe een praatje, gewóón doen, daar ben ik van. Da vind ik.”

Tekst: Mathieu Bosch. Foto: Eveline van Uden-Buijs.